

De geschiedenis van het vak
De eerste formele opleiding tot sociale arbeid startte in 1899 in Amsterdam met de oprichting van ‘Opleidingsinrigting voor sociale arbeid’. Een wereldprimeur.
​
Het initiatief voor deze opleiding kwam van Marie Muller-Lulofs die inspiratie had opgedaan bij het woningwerk in Londen van onderwijzeres en kunstenares Octavia Hill: een combinatie van volkshuisvesting, maatschappelijk werk en clubwerk.
​
Liefdadigheid was in die tijd meestal in handen van vrijwilligers. Hun inzet was onmisbaar volgens Lulofs. Maar ze wilde af van de weinig wetenschappelijke benadering van sociaal werk. Professionele hulpverleners moesten in ieder geval enige basiskennis opdoen van vakken als sociologie, pedagogiek, recht, economie en geschiedenis.
​
Van mensch tot mensch
Lulofs pleitte voor onderzoek, registratie en samenwerking tussen instellingen, ‘sociale wetgeving waar nodig’, ‘methodisch werken’, ‘van mensch tot mensch’ en ‘toeleiding tot zelfhulp’. De Amsterdamse opleiding kende 5 specialisaties:
Armenzorg
Kinderbescherming
Woningwerk
Toynbeewerk (volksontwikkeling en jeugdwerk)
Opzichterschap in fabrieken en werkplaatsen.
​
Na de Tweede Wereldoorlog
Een tweede professionaliseringsronde kwam na de Tweede Wereldoorlog op gang. Filantropie werd voortaan gezien als ouderwets en vernederend. De opleidingen besteedden aandacht aan Amerikaanse methoden zoals social casework, supervisie, groepswerk en community organization.
​
Bestaansonzekerheid voedde fenomenen als fascisme en communisme, zo was de gedachte. Het bestrijden daarvan kreeg dus prioriteit. Het aantal sociale opleidingen verdubbelde in het eerste jaar na de oorlog van 5 naar 10. Binnen de opleidingen ontstaan begin jaren vijftig 3 brede specialisaties:
​
Maatschappelijk Werk
Sociaal Cultureel Vormingswerk
Personeelswerk
​
Sociale academies
In de decennia daarna kwamen er nog meer opleidingen bij. Onder meer om mensen te scholen voor het werken in inrichtingen (gevangenissen, jeugdinternaten en instellingen voor verstandelijk gehandicapten): mbo- en hbo-inrichtingswerk, later SPW en SPH.
Scholen voor maatschappelijk werk gingen in de jaren zestig ‘sociale academies’ heten.
Het aantal studenten steeg explosief. Ook de ‘urgentieopleidingen’ die ongediplomeerde beroepskrachten parttime bijschoolden, groeiden stormachtig. Secularisatie, democratisering en politisering van de opleidingen stonden centraal.
​
Sensitivity trainingen
Nieuw waren de aandacht voor ‘sensitivity trainingen’, zelfontplooiing en de verbinding met emancipatiebewegingen. Het eigen functioneren binnen school en werk kreeg meer aandacht, evenals humanisering van instituties, huiselijk geweld en de positie van minderheden.
1990 - 2017
-
MWD
-
CMV
-
SPH
-
P&A
In 1990 komen 12 opleidingen samen in 4 nieuwe studierichtingen; alleen Kreatieve Therapie blijft een aparte opleiding.
​
​Voor 1990
-
Maatschappelijk Werk
-
Opbouwwerk
-
Cultureel Werk
-
Inrichtingswerk
-
Personeelswerk
-
Bejaardenwelzijnswerk
-
Jeugdwelzijnswerk
-
Kreatief-Educatief Werk
-
Arbeidsvoorziening
-
Beroepskeuzewerk
-
Arbeidsmarktpolitiek/Personeelsbeleid
-
Welzijnsbeleid (samengestelde studierichting).
In de jaren '80 zette de minister van Onderwijs Deetman in op 'schaalvergroting, taakverdeling en concentratie'. In 1986 ontstonden uit dit fusieproces multisectorale hogescholen. De sociale opleidingen vormden daarbinnen een eigen faculteit. Bestuurders maakten de opleidingen in het no-nonsense decennium zakelijker, bedrijfsmatiger en duurder. Termen als ‘marktgericht denken en werken’ en ‘competentiegericht leren’ kwamen op de voorgrond te staan.
​
Flexibilisering en individualisering
​
In de jaren negentig experimenteerden de opleidingen met concepten als ‘zelfsturende studenten’, ‘onderwijsextensivering’ en ‘flexibilisering en individualisering’. Binnenstromende studenten hadden lagere vooropleidingen dan voorheen.
​
De opleidingen Sociaal Juridische Dienstverlening en Personeel en Arbeid splitsten af. Nieuwkomers waren Pedagogiek en Psychologie.
​
Rondom de millenniumwisseling verslapt het ideaal van kennisverwerving. In plaats daarvan zetten de opleidingen in op ‘reflecteren’ en ‘competentie-leren’. Kennis zouden de studenten ook zelfstandig kunnen verwerven via nieuwe media, was de redenering. Het blijkt een tijdelijke trend die snel overwaait.
​
De commissie Boutelier
Het sociale domein is sterk veranderd, onder meer door de opkomst van een ‘netwerksamenleving’ en decentralisaties die zijn ingezet door de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO), zo concludeert de commissie Boutelier in het adviesrapport ‘Meer van waarde’ (2014).
​
De commissie stelt dat de sociale studies hun opleidingen moeten terugbrengen tot drie basisprofielen: Zorg, Jeugd en Welzijn en Samenleving. In de masterfase kunnen studenten zich verder ontwikkelen tot generalisten. De commissie vindt verder dat de opleidingen het rendement van hun studies beter zichtbaar moeten maken in de buitenwereld.
Links: Gemakkelijkste doch slechtste wijze van hulp verleenen (Aalmoezen geven op straat)
​
Rechts: Moeilijkste doch doeltreffendste wijze van hulp verleenen (Huisbezoek)
Verder lezen:
Maatschappelijk werkster spreekt met studenten over kinderopvang en opvoeding op opleiding (eind jaren zeventig van de 20ste eeuw)
Nog meer leesvoer:
Poster om buurtbewoners te attenderen op het opbouwwerk (jaren tachtig van de 20ste eeuw).
Cartoon over de invoering van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (2015) die is gebaseerd op het idee dat burgers eerst elkaar helpen en dan pas bij de overheid aankloppen.